Tot het begin van de 20ste eeuw woonden de meeste inwoners in kleine huisjes met rieten daken, gebouwd van hout en leem. Oorspronkelijk waren alle dorpshuizen in houtpanelen.

Hout, aarde en stro

Het vakwerkhuis is een houtskeletbouw constructie. Een reeks palen wordt verticaal geïnstalleerd en verbonden door horizontale dwarsbalken. Het frame wordt ondersteund door schuine balken die als beugels werken. De panelen, gedefinieerd door de palen, en de dwarsbalken worden opgevuld door een vlechtwerk van elkaar kruisende staven. We komen er bovenop met leem, een mengsel van aarde versterkt met plantenresten. Het dak is bedekt met riet of stok.

Een lichte leefomgeving

Het vakwerkhuis is kwetsbaar. Verrotting kondigt zich aan op het frame, zelfs als een stenen basis het van de grond isoleert. De kolf moet worden beschermd tegen regenwater. Of we kalken het met kalk of we beschermen de muren met een strook bezemstro of planken. Het dak moet steil hellend zijn om te voorkomen dat er water in het rieten dak kan sijpelen.

Een eeuwenoude techniek

Er zijn sporen van vakwerkconstructies uit de eerste eeuw voor Christus. De bosrijke omgeving van het gematigde Europa heeft zeker bijgedragen aan de toepassing en verspreiding van deze bouwtechniek.

Maar als de materialen makkelijk voor handen zijn, mag de complexiteit van de uitvoering hiervan niet worden geminimaliseerd. De constructie van de raamwerken onthult ons alle vakkennis van de timmerlieden en hun vindingrijkheid, vooral wanneer grote balken zeldzaam geworden zijn.

Roerend goed

Het raamwerk van het vakwerkhuis is volledig afneembaar. Palen en dwarsbalken worden gemonteerd door middel van pennen en tanden die in elkaar passen. Elk onderdeel is genummerd, daardoor is het mogelijk om het gebouw te demonteren en elders te monteren. Alleen de kolf en het rieten dak moeten worden vernieuwd. Huizen werden daarom als roerend goed beschouwd.

Vakwerk of vakwerk

Het “vakwerk”, van de Latijnse columna (kolom), duidt de verticale staanders van het raamwerk aan. Specialisten geven daarom de voorkeur aan de naam “vakwerk” die verwijst naar de volledige structuur van het gebouw. Maar aangezien er geen houtskelet kan zijn zonder een kolom, wordt de term “vakwerk” vaak gebruikt in de alledaagse taal.

De littekens van de houtcrisis

De oudste voorbeelden van vakwerkhuizen die tot ons zijn gekomen dateren uit het einde van de 16e of begin van de 17e eeuw. Ze onderscheiden zich van de 19e -eeuwse huizen door de kwaliteit van hun kozijnen. De secties van de palen zijn regelmatig rond de 30 cm, die van de dwarsbalken, 15 cm. Sinds de 18e eeuw gebruiken ze 20 cm voor de palen en 10 cm voor de dwarsbalken. De schaarste aan hout heeft ook invloed op de lengte van de balken, wat de constructie van kleinere gebouwen noodzakelijk maakt.